Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade I

 

Artikel 5
1
Na 30 september 1960 worden niet meer verleend:
a
bijdragen op grond van Hoofdstuk II van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, dan wel op grond van een op artikel 102 van die wet steunende regeling, voor zover niet betrekking hebbende op schade aan gebouwde onroerende goederen en tot een bedrijf behorende schepen;
b
kredieten en rentevergoedingen, als bedoeld zijn in artikel 71 van die wet, en aanvullende bijdragen, als bedoeld zijn in artikel 72 van die wet, verband houdende met de besteding van bijdragen voor andere goederen dan de onder a genoemde;
c
vergoedingen, als bedoeld zijn in de artikelen 105, veertiende, vijftiende en zestiende lid, 106, eerste lid, en 108 van die wet, alsmede tegemoetkomingen, als bedoeld zijn in artikel 107 van die wet;
d
bijdragen of kredieten op grond van de Wet op de Watersnoodschade 1953 wegens het verlies van of schade aan roerende goederen, alsmede vergoedingen voor uitgaven tot behoud van die goederen, als bedoeld zijn in artikel 25 van die wet;
e
tegemoetkomingen, als bedoeld zijn in artikel 14 van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen, voor het verlies van of schade aan andere goederen dan de onder a genoemde;
f
schadeloosstellingen voor roerende goederen, welke zijn gevorderd bij de beschikkingen van de Ministers van Justitie en van Financiën van 6 mei 1946, 6e afdeling, nr. 1115 A en B, Generale Thesaurie, afdeling Juridische Zaken en Bewindvoering, nr. 221 (Stcrt. 1946, 100).
2
Het vorige lid lijdt uitzondering in gevallen, waarin na genoemde datum
a
ten gunste van de appellant of de bezwaarde wordt beschikt op een tegen de vaststelling ingesteld beroep of bezwaar, dan wel hoger beroep;
b
door Onze Minister na beroep of bezwaar alsnog een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen, wordt toegekend.
3
Een zodanige uitzondering wordt eveneens gemaakt in gevallen, waarin de belanghebbende vóór 1 januari 1961 bij aangetekende brief aan Onze Minister, dan wel aan Onze Minister van Landbouw en Visserij, indien de afwikkeling van de schade aan een onder hem ressorterend orgaan is opgedragen, om erkenning van zijn aanspraak heeft verzocht en alsnog van het bestaan van een tijdig geldend gemaakte aanspraak blijkt. Op de beslissing op een dergelijk verzoek door Onze Minister is artikel 3 van overeenkomstige toepassing.
4
Het Koninklijk Besluit van 18 juni 1946 (Stb. nr. G 152) vervalt.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •